De inspectie maakt in haar toezicht onderscheid in bij wet geregelde deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit van bestuur en scholen. Deugdelijkheidseisen zijn objectiveerbare, zo veel mogelijk op het niveau van de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen, die zodanig helder zijn dat de vrijheid van richting en inrichting gewaarborgd blijven. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. Dit wordt samengevat met het begrip basiskwaliteit.
Een school die niet voldoet aan de deugdelijkheidseisen biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot sanctionering en in laatste instantie tot ingrijpen door de minister. Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de deugdelijkheidseisen zoals deze in de sectorwetten zijn vastgelegd, worden nageleefd.
Scholen die niet aan de basiskwaliteit voldoen, krijgen het oordeel ’onvoldoende’. Deze scholen kunnen het oordeel ‘zeer zwak’ krijgen als ze beneden de wettelijke norm presteren die daarvoor geldt. In het onderzoekskader van elke sector staat aangegeven in welke gevallen een oordeel voldoende, onvoldoende of zeer zwak geldt. Op schoolniveau spelen in het voortgezet onderwijs vier standaarden een belangrijke rol in de normering: OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding, OP3 Didactisch handelen, SK1 Veiligheid en OR1 Resultaten. Deze kernstandaarden moeten minimaal op orde zijn bij een oordeel voldoende.
Het oordeel over het financieel beheer en met name de kwaliteitszorg op bestuursniveau is leidend voor de inrichting van het vervolgtoezicht. Als de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn en de inspectie tekortkomingen heeft geconstateerd op het niveau van de scholen, dan formuleert ze herstelopdrachten en maakt ze afspraken met het bestuur wat het bestuur zelf (her)onderzoekt, en wat het aandeel van de inspectie is. Als een bestuur de kwaliteitszorg niet op orde heeft, dan is het aannemelijk dat de geconstateerde tekortkomingen bij de onderzochte scholen niet op zichzelf staan. De inspectie kan er dan voor kiezen om nog een of meer kwaliteitsonderzoek(en) te doen naar risico’s. Het bestuur krijgt een herstelopdracht opgelegd, met als belangrijk onderdeel de verbetering van de kwaliteitszorg. In het vervolgtoezicht voert de inspectie het herstelonderzoek uit.