Comenius College Capelle aan den IJssel: aan de slag met OP2
Tijdens de conferentie van Leren verbeteren op 31 januari vertelde Pascal Scholtius van het Comenius College in Capelle aan den IJssel over de stevige opdracht die zijn school kreeg van de inspectie. Waar begin je als je van zeer zwak naar basis wilt gaan en je er tegelijkertijd voor wilt zorgen dat teamleiders en docenten de moed niet verliezen?
Scholtius, oud-leraar economie en aardrijkskunde, stapte eind vorig schooljaar over van het Scheepvaart en Transport College (STC) naar het Comenius College in Capelle aan den IJssel. Het Comenius had toen al enkele jaren een zwakke havo-afdeling, naast een mavo- en een vwo-afdeling die wel het basisarrangement hadden. “Pas toen ik mijn handtekening had gezet en de benoeming had gedeeld op LinkedIn, hoorde ik dat de havo zeer zwak was geworden”, vertelt Scholtius. “‘Oei’, dacht ik toen wel even, dat is een stevige uitdaging.” Hij besloot echter om deze samen met de school aan te gaan.
Samen op pad
Dorien Sluijter, adviseur van Leren verbeteren, was in juni 2018 door de algemene directie van het Comenius gevraagd om procesbegeleider te worden, vanuit het project Leren verbeteren. Het was toen al duidelijk dat de havo waarschijnlijk zeer zwak zou worden. “Het was wel een voorwaarde voor mij dat de nieuwe rector mijn ondersteuning zag zitten. Als dat niet zo is, kan ik mijn werk niet doen. Je gaat toch samen op pad in het hersteltraject. Gelukkig hadden we een goede klik. Vol goede moed zijn we in september samen met de teamleider en het team van de havo aan de slag gegaan.”
Goed begin
Scholtius trof in september een grote school met 1500 leerlingen in een goede buurt. “Dat waren allemaal gewone, aardige leerlingen. Ze vonden de school een prima plek, maar waren wel kritisch. Een van hun bezwaren was dat niemand hen welkom heette als ze de school binnenkwamen ’s ochtends.” Scholtius staat daarom nu regelmatig bij de voordeur om de leerlingen en de docenten welkom te heten. Ook huurde hij op de eerste schooldag een patatkraam en gaf iedere leerling gratis een zakje patat. Hij organiseerde tevens een extra teambuildingdag met collega’s. Dit alles viel in goede aarde. “De leerling en de docenten zijn voor mij het belangrijkst in een school.”
Scholtius en zijn teamleider organiseren nu inloopuren voor leerlingen en voor docenten en vraagt hen naar hun mening over de school en het onderwijs. De dingen die zij aangeven, worden vervolgens opgepakt door de schoolleiding.
De schoolkwaliteit
Maar Scholtius en zijn team stonden voor meer uitdagingen. Zo moest op het gebied van de schoolkwaliteit aan een aantal belangrijke zaken worden gewerkt. De herstelopdracht van de onderwijsinspectie betrof met name het toewerken naar structurele kwaliteitszorg en het zicht op ontwikkeling van leerlingen.
Hoewel in de school al jaren hard wordt gewerkt aan het verbeteren van de resultaten, bleef het effect tot dan toe uit. Scholtius en Sluijter kozen ervoor een aantal dingen op te pakken maar probeerden bewust niet alles tegelijk te doen. Sluijter: “We wilden aansluiten op wat er was, zodat er successen behaald kunnen worden. Dat heeft de school in deze fase hard nodig. We hebben de focus gelegd op de verbeterslag van de PDCA-cyclus van de kwaliteitszorg, een structurele aanpak van de secties, de leskwaliteit en het zicht op ontwikkeling.”
Scholtius benoemde een algemeen voorzitter van de secties en organiseerde bijeenkomsten met de vaksectievoorzitters. Met hen werd de aanpak besproken van de analyse van de cijfers, de vervolgacties, het opstellen van een plan van aanpak voor leerlingen die achterblijven in hun resultaten en de check op het PTA. Er is tevens een directe verantwoordingslijn gelegd tussen de vaksecties en de schoolleiding. “Want”, zegt Scholtius, “de vaksecties zijn een belangrijke sleutel voor succes.”
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
In het nieuwe toezichtkader van de inspectie is een van de vier kernstandaarden ‘zicht op ontwikkeling en begeleiding’ (OP2). Een school moet leerlingen volgen en begeleiden, zodat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De school moet dit zichtbaar maken in de kwaliteitszorg, de aanpak van achterblijvende opbrengsten en in de lessen.
Daar schortte het aan op het Comenius; de ontwikkeling van leerlingen was onvoldoende in beeld, getoetst aan de eisen uit het inspectiekader 2017. In oktober kreeg Scholtius een gesprek met de inspectie over OP2, waarin de plannen voor herstel gepresenteerd werden. De inspecteur oordeelde toen dat docenten niet voldoende systematisch konden aangeven wat de leerontwikkeling was van de leerlingen.
Dossiers en aanpak
Het Comenius moest van de inspecteur in vier maanden tijd van alle leerlingen (van leerjaar 1 tot en met 5) een dossier opbouwen in SOM. Per leerling moest worden vermeld of zij voldoende vorderingen maken, hoe dat kan worden verbeterd en wat het effect daarvan zal zijn. Scholtius: “Iedereen die lesgeeft en af en toe iets in een leerlingvolgsysteem zet, weet hoeveel tijd dat kost. Toch moest ik met die boodschap terug naar mijn docenten.”
Scholtius en Sluijter kozen voor een aanpak waarbij de school kon voldoen aan de eisen van de inspectie, maar waarbij de druk op de docenten niet te hoog zou worden. Belangrijke onderdelen van deze aanpak zijn bijvoorbeeld dat informatie uit leerlingbesprekingen en uit contact met de mentor systematisch in SOM wordt gezet, waardoor de leerlingen wiens resultaten achterblijven in beeld zijn. Als een leerling twee of meer tekortpunten heeft, wordt een SMART-plan van aanpak gemaakt voor de leerling. De mentor bespreekt dit plan met de leerling en de ouders. “We hebben vooral gestuurd op het formuleren van SMART-afspraken voor een leerling en op haalbaarheid. Ik heb liever concrete plannen dan onduidelijke of te uitvoerige”, aldus Scholtius.
Havo-5
Bij de aanpak lag de focus op de examenklassen. Scholtius en Sluijter keken in het bijzonder naar de risicoleerlingen in havo-5. Aan het begin van het jaar stond 30 procent van de leerlingen op zittenblijven. Scholtius: “Omdat we deze leerlingen in november al in beeld hadden, konden docenten een plan van aanpak opstellen voor hen. Veel leerlingen krijgen nu extra lessen en examentraining. Daarbij pakt de mentor zijn monitorfunctie stevig op. Hij heeft de resultaten van leerlingen maandelijks in beeld en voert frequent gesprekken met hen. Inmiddels staat 91 procent van de havo-5 leerlingen op slagen. We zijn op de goede weg.”
Bewustwording
Het zicht hebben op ontwikkeling is een stevige opdracht van de inspectie, maar het helpt wel, vindt Scholtius. “We hebben als schoolleiding gemerkt dat tijdig en consequent sturen op onvoldoende resultaten van leerlingen effect heeft. Het betekent dat de resultaten op tijd in beeld gebracht moeten worden, dat je deze moet analyseren en dat je in de driehoek mentor, leerlingen en ouders de aanpak moet bespreken. Het betekent ook dat er niet alleen een verantwoordelijkheid ligt bij de school, maar tevens bij leerlingen en ouders. Het monitoren van het plan van aanpak en de vorderingen van de leerlingen is ook een belangrijke taak voor de vakdocent en de mentoren. Zij geven leerlingen feedback en vragen na of het lukt om te werken aan de verbetering van de cijfers.”
Verder moeten de verantwoordelijkheden in de school helder zijn, vertelt Scholtius: “Docenten moeten de ontwikkeling van de leerlingen in SOM steeds bijhouden, maar moeten zelf ook goed worden begeleid en geïnformeerd. De teamleiders hebben dus continu contact met de secties, bijvoorbeeld over de PDCA-cyclus. De sectievoorzitter faciliteert op zijn beurt de secties met de analyse van alle data die in de school beschikbaar is. Hij geeft continu aan wat de stand van zaken is en welke leerlingen hulp nodig hebben. De mentor gaat vervolgens in gesprek met de leerling en de ouders.”
Genoeg te doen
Scholtius zit nog middenin het verbeterproces en blijft zaken bijstellen, ook in zijn eigen werk: “Ik heb met de teamleiders bijvoorbeeld veel korte ontmoetingen, die nooit langer dan een uur duren. Ik wil geen vergadercultuur. Ik heb veel waardering voor het werk dat de teamleiders doen. Voor hen betekent het doorzetten, successen vieren en ‘een lange adem’ hebben. Daarnaast heb ik elke zes weken een gesprek met het bestuur om aan te geven hoe het gaat. Niet alleen de mensen in mijn school zijn dus continu in gesprek en bezig met het herstelproces, maar ik zelf ook. We werken op een open manier samen en proberen vooral te leren van fouten.” Scholtius en Sluijter evalueren maandelijks het herstelproces en pakken op basis daarvan een volgend onderwerp op.
Toekomst
De afgelopen maanden hebben in het teken gestaan van herstel, maar ook van het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op hoe het verder moet. “Om meer rust te brengen in de school gaan we volgend jaar naar een rooster met lessen van 80 minuten”, vertelt Scholtius. “Het gaat niet meer om de kwantiteit, maar om de kwaliteit. Verder willen we een gastvrije school zijn. Leerlingen voelden zich niet alleen niet welkom, maar gaven ook aan dat er in de school weinig plekken waren om te verblijven tussen lessen. Dat hebben we in overleg met leerlingen aangepast, waardoor het verzuim nu ook een stuk minder is.”
Wakker geschud
Makkelijk is het verbetertraject allerminst, benadrukt Scholtius. “Je wordt als school wel wakker geschud, maar ik weet zeker dat we hier met een betere kwaliteit uitkomen. En we doen het niet voor de inspectie, maar voor de school en de leerlingen.” Hij heeft zelf geleerd dat het belangrijk is om stevig leiding te geven aan het herstel: “Daarbij benut ik de kwaliteiten van mensen in de school en kijk ik met een andere blik naar de ontstane routines. Ook is het van belang om de verbinding te versterken tussen leerlingen, ouders en school.”
Een laatste tip heeft Scholtius ook: “Als je zo’n hersteltraject ingaat met je team, vragen de mensen eigenlijk maar om een ding: dat je er bent. Ze moeten vertrouwen in je hebben. Je moet de koers uitzetten en deze vasthouden. Geen extra dingen erbij oppakken, want je moet echt focussen op de weg terug naar ‘de basis op orde’. Dus: om half acht sta je bij de deur en om zes uur trek je die pas achter je dicht.”